maandag 6 februari 2012

Stationsstraat Groningen, 21 november 1990

De zaak Juliette en Maureen (zie 11 januari 2012) doet me denken aan een andere idiote, juridische kwestie. Lang geleden weliswaar, maar dat maakt het niet minder gek.

Een kort en duidelijk verhaal.

Op woensdag 21 november 1990 fietsen we rond 23.30 uur van café Overstag aan het Zuiderdiep via de Stationsstraat naar ons huis aan de Emmasingel, een afstand van hooguit 700 meter.



De Emmasingel was een singel die er toe deed: een negental geschakelde woningen, gebouwd aan het eind van de 19e eeuw. Karakteristiek waren de puntgevels hier en daar, de ritmisch geschakelde raampartijen, de souterrains met daarvoor een gietijzer hek en aan de achterzijde een diepe tuin.
En, vanzelfsprekend, gelegen aan het water: het Verbindingskanaal.

Afgebeeld een oude ansichtkaart. Begin twintigste eeuw. Wat we zien heeft allemaal moeten plaats maken voor datgene waar we het nu maar mee moeten doen. Over de kwaliteit ervan, daar denkt de een volstrekt anders over dan de ander.



Goed. Gabrielle op de stang en ik op de pedalen. Halverwege de Stationsstraat worden we staande gehouden door twee ons in een lullige Opel Vectra tegemoet rijdende politieagentes. We voeren geen voorlicht, om over het achterlicht maar te zwijgen. Dat konden deze functionarissen nog niet hebben geconstateerd. Allerlei gezeur: vergeten de dynamo er op te zetten, en meer van dat soort praatjes, maar het doet er allemaal niet toe: een bekeuring van Hfl 40, -.  Dat is duidelijk.

Maar goed, met dit soort gedoe is men bij mij aan het verkeerde adres. Ook toen al.

Deze kwestie heb ik dan ook de Kantonrechter voorgelegd. Ruim twaalf maanden later, op 2 december 1991, dient deze zaak.



Het is Sinterklaastijd. Mijn schriftelijk pleidooi overhandig ik rechter, officier en griffier dan ook in dichtvorm. Bij het overhandigen ervan zie ik hen moeizaam een glimlach onderdrukken.

Het betreft onderstaande pleitnotitie.

Gelet het actuele tijdsgewricht,
stel ik mijn pleidooi gedicht ter schrift

Geachte Edelachtbare,

Ik sta hier als het ware,
als verdachte ter auditie,
van de Officier van Justitie.

Het betreft een wat onbenullig aandoend gedoe:
’s nachts fietsen zonder voorlicht als ‘juridisch taboe’.

Welaan, maar gauw ter zake:
immers, van tijd teveel is bij het Parket geen sprake.

Ik fiets van een adres op de kruising Zuiderdiep – Sationsstraat
naar de Emmasingel, waar het huis van mijn geliefde staat,
een afstand van hooguit 700 meter.
Achteraf was de benen wagen kennelijk beter!

Het begin van de Stationsstraat is uitstekend verlicht,
zodat je je niet gauw op de lamp van je rijwiel richt,
een fenomeen dat iedere automobilist wel eens ontmoet
wanneer de stadsverlichting het zo weldadig doet:
een tegenligger attendeert je dan met een signaal,
je doet de lampen aan en je voet blijft op het pedaal.

Mijn situatie is identiek:
allesbehalve een falende techniek!

Een Opel van de Gemeentepolitie
verschijnt uit tegengestelde positie.
Deze surveillance constateert het ‘niet voeren van een koplicht’
en sommeert me te stoppen, voilá, mijn burgerlijke plicht.

Terwijl de Opel langs de stoep wordt geparkeerd
heb ik de dynamo op het voorwiel geïnstalleerd.

‘U weet vast wel waarom ik u staande hou?’
vraagt de agente in de nachtelijke novemberkou.
‘Jawel, maar hij doet het wel’
repliceer ik, vriendelijk maar snel,
ondertussen het stuur optillend, en een slag aan het wiel,
het koplicht schijnt fel, op dat moment zo heerlijk subtiel.

Desondanks, deze begrijpelijke onachtzaamheid
(immers: te veel licht dat de straat plaveit)
wordt onverbiddelijk geverbaliseerd,
als had mijn fiets ter zake niet gefunctioneerd.

Vervolgens handelt verbalisant procedureel incorrect:
eerst als de vereiste personalia zijn verstrekt,
attendeert ze mij op mijn recht,
dat grondwettelijk zegt,
niet verplicht te zijn tot antwoord
wanneer men door Justitie wordt gehoord.

Naast het inhoudelijk bezwaar tegen het verbaal,
vind ik de gevolgde procedure daarom paradoxaal.

Tot slot, maar niet minder onjuist,
is dat de dagvaarding niet pluist:
de tenaamstelling is op twee punten foutief,
en maakt mijn verschijnen ter zitting minder imperatief!


Groningen, 2 december 1991.
Coen van Uhm


Enfin, de bekeuring van veertig gulden werd door de kantonrechter met driekwart verlaagd.