zondag 21 januari 2018

Binnenrijm

In De Volkskrant van 18 januari jl. schreef Ariejan Korteweg een column over Ronald Sørensen, lijstduwer voor Leefbaar Rotterdam bij de komende gemeenteraadsverkiezingen. Eerder zat hij voor de PVV in die raad. In dit artikel typeert Sørensen de politici van deze laatste als wezels in een fles. Een onnavolgbare vergelijking, een die me onmiddellijk deed denken aan de titel van een lp van The Mothers of Invention uit 1970:



De titel van deze lp en die van het artikel van Korteweg vormen een tweeregelig binnenrijm.



Poëzie is niet altijd het dichterlijk associëren van beelden, gevoelens of gedachten, maar soms ook het samenrapen van passende klanken.

donderdag 11 januari 2018

Verse jus


De ferme letters op de klep van de messing brievenbus verraden dat in het statige pand ooit een verzekeringskantoor gevestigd is geweest: NED.LLOYD. Eind jaren tachtig werd het een stijlvol café: Montparnasse.  De rood pluche bankjes aan het raam, de geslepen spiegels, de weelderige kroonluchters, de kleurrijke Franse neonreclames, de zwart-wit fotoportretten van de naoorlogse Franse presidenten De Gaulle, Pompidou, Giscard d'Estaing, Mitterand en Chirac én de roombotercroissants, deze droegen alle bij aan de Franse nonchalance van dit café. De in zwart-wit gestoken garçons maakten het plaatje compleet: Parijs, Montparnasse. Groningen, Grote Markt. 

Rechts op de oude ansicht zien we Montparnasse. Maar niet echt: de voorzijde heeft midden twintigste eeuw plaatsgemaakt voor een klokgevel.


In 1993 ontspoorde een en ander. Iets ging volstrekt mis. Het interieur maakte plaats voor wat anders. Ik citeer het Nieuwsblad van het Noorden van 11 januari 1993: ‘In verband met de nieuwe naam worden interieur en uitstraling van Montparnasse aangepast.’ Dat hebben we geweten! Als gast leverde je wat in, maar goed: het café behield toch haar charme. Jaren later kreeg het interieur een volgende dreun te verwerken: de spiegels werden vervangen door kinderachtige panelen van een zondagsschilder en de tafels, stoelen en bankjes werden vervangen door exemplaren waarbij de onderlinge verhoudingen zodanig zoek waren dat deze je het kinderlijk gevoel gaven tussen servet en tafellaken te zitten. Onhandig allemaal. Maar alweer: de bediening en de koffie bleven van opperste kwaliteit. En daar was het uiteindelijk om te doen.

Het café was de plek waar ik jarenlang iedere woensdagmorgen bij een petit crème het Nieuwsblad van het Noorden doorbladerde. En op de zaterdagmorgen dronken mijn geliefde en ik er onze koffie. Vaak schoven onze dochters er ook nog even voor de gezelligheid bij aan. Een traditie die we koesterden. Ja, met het personeel konden we zo langzamerhand lezen en schrijven. Bij het afrekenen liet ik het altijd graag een waarderend extraatje achter.


Een zaterdagmorgen, december vorig jaar. Rond het middaguur zouden mijn geliefde en ik er elkaar treffen. Via de Gelkingestraat liep ik naar de Grote Markt. Op het trottoir aan de overkant schuifelde een mij bekende man, een type dat je liever uit de weg gaat. Laat ik hem Adri noemen. Een naam die hem past.Roofdieren hebben je eerder in de gaten dan jij het roofdier. Adri riep me uitbundig. Kennelijk meende hij mij beter te vriend te zijn dan ik hem. Van mijn stellige voornemen hem te negeren kwam niets terecht. Dat zal duidelijk zijn. Gepaste beleefdheid dwong me met hem mee op te lopen, daarbij wat onbeduidende weetjes uitwisselend. Maar gelukkig diende al gauw de Grote Markt zich aan. Adri gaf ik te kennen dat ik naar links ging en wel naar het café om de hoek waar ik een afspraak had. Deze mededeling weerhield hem er allerminst van in mijn kielzog het café binnen te gaan. Ik nam plaats aan de leestafel. Adri eveneens. 

En daar was de ober: ‘Waar kan ik u mee van dienst zijn?’ Een ter zake doende vraag. ‘Ik wacht op mijn gezelschap,’ antwoordde ik, daarmee nadrukkelijk aangevend dat Adri niet mijn gezelschap was.Hij bestelde een glaasje verse jus d’orange. 'Zou u er ook nog een uitgeperste citroen aan willen toevoegen?’ verzocht hij de ober. Zuinig deelde deze hem mee dat hij met een schijfje citroen plus stampertje zou kunnen volstaan. Met dit compromis ging Adri met zichtbaar ongenoegen akkoord.

Het duurde niet lang of mijn dame kwam binnen, niet zonder de Schwung die haar charmeert. Adri sloeg zijn sapje achterover en verliet ras het pand. Dat was het moment om onze koffie te bestellen.

De koffiemachine werd die zaterdag bediend door een medewerker die doorgaans op een plezierige en attente wijze in de bediening loopt. Maar goed. Vandaag barista. 

Toen het moment daar was om te vertrekken, wendde ik me tot hem. ‘Ik kom even onze koffies pinnen. En doe je er even vijftig cent bij op?’

‘En die jus?’ vroeg hij retorisch, waarbij zijn gefronste wenkbrauwen die vraag nog klemmender maakte dan dat deze al was door de wijze waarop hij me deze had voorgelegd. 

‘Nee, die jus bestelde die meneer die bij mij aan de leestafel ging zitten,' verduidelijkte ik. 

‘Maar jij kent hem toch. Je sprak immers met hem’, stelde hij. ‘Ja, die man is me bekend, maar hij is geen bekende van me.’

‘Je kent hem. Dus dan staat die jus op jouw rekening.’ 

Het was een onnavolgbare redenering die aan alle kanten rammelt. Verbluft en uit het veld geslagen nam ik uiteindelijk die verse jus op de koop toe.

Wandelend naar boekhandel Van de Velde, later die middag, passeerde ik het café. 

‘Verdomme’, dacht ik. Misschien dacht ik wel meer dan dat. Ik ging er naar binnen. Dezelfde jongeman bediende nog steeds vlot en behendig de koffiemachine. Hij had het er maar druk mee: de bestelbonnetjes ratelden onophoudelijk uit zijn printertje. Desondanks waagde ik het er op en sprak hem aan: ‘De wijze waarop je me vanmorgen min of meer dwong een glaasje jus te betalen voor een mij vaag iemand vond ik onbehoorlijk, ongepast en beledigend.' Met een royaal gebaar dat strekte over de gehele inhoud van het volle café stelde hij dat een ieder hier aanwezig die deze kwestie zou worden voorgelegd met zijn handelwijze zou hebben ingestemd. Ik vond het een aanmatigende, zelfs idiote veronderstelling. 

‘Ik kom hier negenentwintig jaar. In al die jaren is me nog nooit een kop koffie aangeboden. Daar heb ik nog nooit om verlegen gezeten, maar zeker niet om een rekening van een ander voorgeschoteld te krijgen. Dat is andere koek. Dan houdt het op. Jullie zien me hier nooit meer terug. Salut.‘

Deze handel en wandel getuigen van een zakelijkheid waarmee men waardering en respect voor de vaste gasten, maar zeker de eigen reputatie, allerminst Hooghoudt.