Strips werden in mijn jeugd door ouders met arrogant dedain bekeken:
wegwerp-kiosklectuur; dom kindervertier. Het was niet meer dan dat. Van Donald Duck zouden we haast analfabeet
worden. Als mijn ouders zich daar al niet onder schaarden, dan werd dit soort
vermaak ook door de zogenaamde intellectuelen en traditionele kunstelite als loos beschouwd. Derhalve genegeerd.
Het feit dat we sinds 2004 in Groningen het Nationaal Stripmuseum kunnen
bezoeken getuigt ervan dat het genre museumwaardig is. Derhalve van zekere culturele
waarde. Het genre is volwassen geworden. Het doet er toe.
In 1966 begon de Duitstalige Waal Hermann
Huppen (1938) met het tekenen van de politieserie Bernard
Prince. Hij signeert zijn werk met ‘Hermann’. In 2016 ontving hij de
prestigieuze Grand Prix de la ville Angoulême . Niet niks, in de wereld
van de strips.
Rik Ringers is andere koek. Gilbert Gascard (1931-2010) tekende zich een ongeluk.
Maar liefst 78 delen. De hoofdpersoon is een misdaadverslaggever die veel van
de zaken waar hij zijn neus instak wist op te lossen. Dan denken we al gauw aan
het eigengereide fenomeen Peter R. de Vries.
Bernard Prince en Rik Ringers vormden een serie verhalen die de stripweekbladen
Kuifje en Robbedoes in hun sobere
jaren financieel boven water wisten te houden. Totdat de uitgeverij ervan uiteindelijk
het loodje legden.
We zien hier twee fragmenten uit genoemde strips. Deze laten zich kenmerken
door een realistische, trefzekere tekenstijl. Compositie en belichting, alles
klopt. De beelden vormen een filmisch verhaal, getekend en gekleurd tegen een
strak, dagelijks decor. In klare lijn. Sierstrips, dat zijn ze.
Eerst een fragment uit Gisteren en
Vandaag, deel 14 (1980) uit de reeks van Bernard Prince.
We vallen midden in het verhaal. Een 404 scheurt met hoge snelheid langs een Zuid-Frans strand. Gelet de hoge, wuivende palmen, dan zijn we in nachtelijk Nice. De tekenaar heeft verzuimd een chauffeur achter het stuur te zetten. Dan belooft dat wat, daar op die tragische Boulevard des Anglais.
We vallen midden in het verhaal. Een 404 scheurt met hoge snelheid langs een Zuid-Frans strand. Gelet de hoge, wuivende palmen, dan zijn we in nachtelijk Nice. De tekenaar heeft verzuimd een chauffeur achter het stuur te zetten. Dan belooft dat wat, daar op die tragische Boulevard des Anglais.
Maar dan zitten we ineens in een volstrekt ander verhaal: De Duivelse Tweeling, deeltje 47 (1989)
van Rik Ringers.
De taxichauffeur wordt door een goed geklede, identieke tweeling gemaand
haast te maken. Maar de chauffeur heeft andere dingen aan zijn hoofd: de versnelling doet niet wat deze op
dat moment moet doen. Dan schiet de 404 plots achteruit en wordt met een forse klap
in de flank gereden door een Berliet Stradair.
De tekstballonnetjes op de twee laatste plaatjes geven duidelijk aan wat zich
binnen een vloek en een zucht afspeelt. Strips als deze intrigeren. Ze worden realistisch
verbeeld. De twee schuifjes van de climatisation
in het midden van het dashboard op het eerste plaatje is een subtiel detail.
Alleen in de allereerste versie van de Peugeot 404 treft men deze op die plek aan. De
taxichauffeur rijdt kennelijk in een wat scharrig exemplaar uit 1961. Dat de versnelling
het dan even laat afweten, soit: de
auto is immers minstens vier jaar oud, want de Berliet Stradair zag pas in 1965 het licht. Rekenkunde.
Striptekeningen die de werkelijkheid verbeelden. Dat doen deze. Dan
vraag je je af welke auto dat is die daar als taxi op de parkeerplaats staat stil
te staan. Een Vauxhall Victor, een Fiat 124,
een of andere Simca? Het lijkt er
allemaal op, maar dat zijn ze niet.
Stoer, strak en sterk.
Mooi werk.