maandag 10 maart 2014

Shorto

Medio 2013 verscheen Amsterdam van Russel Shorto, journalist van The New York Times. Het is een indrukwekkende en gedetailleerde geschiedenis van onze hoofdstad. In de subtitel wordt Amsterdam de meest vrijzinnige stad ter wereld genoemd, een kwalificatie die de stad siert.

Ik leende het boek bij de Openbare Bibliotheek Groningen.


De 400 pagina's had ik nog lang niet doorgenomen: de uitleentermijn moest dan ook worden verlengd. Omdat het bonnetje dat me bij het lenen werd verstrekt daarin nogal onduidelijk was, vervoegde ik me bij de balie van de bibliotheek. De vriendelijke medewerker scande mijn lenerspas nog maar eens, printte de gegevens en constateerde dat ik Amsterdam op het moment dat ik het leende ook weer had ingeleverd. 





“Maar het boek ligt bij mij thuis op tafel,” riposteerde ik.

“Dat kan niet, want kijk: u heeft het op 29 januari teruggebracht,” stelde de bibliothecaris, daarbij blind vertrouwend op evident gebrekkig, digitaal databeheer van zijn werkgever.

Verbluft en met stomheid geslagen nam ik me voor om voor Amsterdam royaal de tijd te nemen. 

Die tijd is me aantoonbaar gegund.

zondag 9 maart 2014

De Jong

Medio jaren ’70 woonde ik in de Radijsstraat, een volks straatje nabij het Noorderplantsoen in Groningen. Mijn vriendinnetje studeerde in Baarn. Ze beschikte er over een telefoon. 

Luxe. Een constatering die tegenwoordig erg merkwaardig aandoet. 

De dringende behoefte elkaar even te horen was destijds zeker niet minder dan nu. Per post spraken we dan ook af wanneer ik haar zou bellen. Haar telefoonnummer herinner ik me als de beste: 02154-8125, een ritmische, haast melodische cijferreeks. Gecodeerd verlangen.

Als je destijds vanuit een PTT-telefooncel belde, dan was je voor de gespreksduur afhankelijk van de hoeveelheid kwartjes die je in de telefoon gooide. Het gaf haast, ongemak en onrust. Ik belde haar dan ook altijd met de bakelieten telefoon van het kleine, bruine café De Jong, die links in het gangetje van het café naar de slijterij hing. Een simpel tellertje deed zijn werk. De zoete momenten werden per gespreksduur verrekend.

Cafés zijn geen telefooncellen. Na ons telefonisch gesprek dronk ik er dan ook een glaasje bier en liet mijn gedachten even gaan naar waar ze waren. Daarbij verwonderde ik me steeds over de minimale afmetingen van het café: circa 5 m x 5 m. Alleen café De Groot aan de Rodeweg was aanzienlijk kleiner.

De stamgasten,dat waren Stadjers,vooral mannen van middelbare leeftijd die in hun eigen, onnavolgbare Grönnigs de gemoedelijke, intieme sfeer bepaalden. Anderen trof je er niet, uitgezonderd een toevallige telefonist.

Kenners van de Groninger kroegen wisten vaak niet van het bestaan van De Jong. Misschien maar goed ook. Sommige dingen houd je liever voor jezelf, zoals dit pareltje aan het eind van de Nieuwe Boteringestraat. Zo klein het was, het had twee pal naast elkaar geplaatste voordeuren, de een net wat breder dan de andere. Een idioot bouwkundig gegeven. Daarboven een bont glas-in-loodraam, waarin sierlijk de historische benaming M. de Jong Vergunning.


Een bar met een glimmende glazenkast en een gepoetste spiegel stond in de breedte van het café. Vier barkrukken boden er plek. Dan was er de stamtafel waaromheen twaalf stoelen. Dertien, dat zou nooit lukken! En met het enige tafeltje aan het raam met twee stoelen, dan was het café meer dan vol. Ondanks de vitrage stond dit tafeltje altijd in het zonlicht. Er lagen altijd twee bierviltjes op: een voor de een en een voor de ander. Nam je deze weg, dan was het alsof ze er nog lagen: de zon had het tafelblad in de loop der jaren donkerder gekleurd, behalve onder de twee bierviltjes: lichte, ronde contouren.

De Jong was oud (1885). De houten vloer en lambrisering getuigden ervan. De dikke plavuizen die een vierkante meter van de entree uitmaakten intrigeerden me. Waarom en waarom daar? Het werd me nooit helder.

Even om de hoek, aan de Noorderbinnensingel, bevond zich een houten deur in een blinde muur. 


Het was de entree naar het binnenplaatsje en wel naar de kleine, maar volstrekt complete slijterij van De Jong.Kil tl belichtte al hetgeen De Jong de mensen zoal te bieden had.Van alom wist men deze tot in de kleinste uurtjes te vinden.

Het café werd medio ’80 uitgebreid met een biljartkamer. Daarmee werd De Jong qua oppervlakte meer dan verdubbeld. Wat tafeltjes er om heen en het café oogde natuurlijk nogal groter. Toch bleef het oorspronkelijke café altijd het hart van de zaak.

De Jong was ook een verenigingscafé: er werd gekaart en in competitie gebiljart en voor drie verschillende hengelaarclubs was het hun honk. De kloeke prijzenkast verhaalde van veel triomfen. Twee aan de wand aangebrachte vitrines met een geprepareerde snoek én een snoekbaars lieten aan visliefde niets aan duidelijkheid te wensen over. Onder de laatste hing een saai, maar toch monumentaal bord waarop vanaf 1952 ieder jaar in juni een metalen plaatje werd toegevoegd waarop de traditionele jaarlijkse visdag van E. de Jong stond gegraveerd. Die van 2013, dat zou de laatste zijn.

Hoe het de vissers, de biljarters, de kaarters en de stamtafel zal vergaan, dat is in het ongewisse, maar op zondag 2 maart sloot café-slijterij De Jong definitief al haar deuren.

In Volle Glorie.