In februari dit jaar waren we een dag of wat in Boedapest. Voor
mij wat aan de korte kant. Ik kondigde de dames dan ook aan aan in het najaar
er nog een bezoek aan vast te knopen. Voilá: begin oktober. Ik trok er zes
dagen voor uit.
Het was een eenvoudige kamer waar ik verbleef, Prater Utca 7, een zijstraat van
de Josef Korüth, een belangrijke route die dwars door het centrum van
Pest, de rechteroever van de Donau, raast. Misschien suggereert eenvoudig
een kwalificatie die aan minimale basisvoorwaarden voldoet. Maar dat deed deze allerminst. De kledingkast als metafoor.
Maar het kleine ongerief dat dit met zich meebracht woog zeker niet op tegen
het plezier dat de wonderlijke huisbaas Atilla me dagelijks verschafte.
Daarnaast was het in Scessionstijl gebouwd appartement van vier etages, zonder
lift, fraai verloederd en het treurig ogend kale volkscafé twee deuren verder
op, waar dagelijks hipsters, studenten en locals elkaar treffen droegen bij aan het aangenaam verblijf.
De morgen van de tweede dag werd ik om half acht wakker. Licht gesnotter
bleek een bloedneus. Met slechts de onderbroek aan zette ik me op de rand van
het bed, plaatste de prullenbak tussen mijn voeten, drukte met een zakdoekje de
bron stevig dicht en zocht op mijn mobiel wat te doen bij hinder als deze. Het
klonk nogal alarmerend, maar het verontrustte me allerminst: Dichtdrukken hoog tegen het neusbeen. Indien binnen tien minuten niet gestelpt dan wendt u zich onmiddellijk tot uw huisarts.Het was een suggestie waar ik voorlopig mee uit de voeten kon.
Ik tikte op de app van NPO-Radio 1 en luisterde ter verstrooiing naar het verse nieuws uit het verre Nederland. Daarbij zag ik de plastic zak in de prullenbak druppelsgewijs verkleuren. Mijn zakdoekjes waren er rap doorheen gejast. Ja, dat wil wel. Toevallig was de avond ervoor mijn oog gevallen op een openstaande kast op de overloop waarin een grote hoeveelheid keukenrollen in gezinsverpakking. Ik ging er op af. En daar scharrelde ik, in die kast, in alle vroegte, in onderbroek, met die bloedneus, terwijl een Chinese jongedame me passeerde. Ze had de avond ervoor in het naastgelegen appartement haar intrek genomen. Zorgelijk vroeg ze wat er aan de hand was om zich vervolgens over mij te ontfermen. Olivia, zoals ze zich voordeed, schatte de situatie in. Wat te doen? Wie te bellen? Atilla was snel ter plekke. En daar stonden we, met ons drieën, een Hongaar, een Chinese en een Hollander. Het bloed verkoos zo langzamerhand ook de weg naar naar het andere neusgat. Van kwaad tot erger.
Ik tikte op de app van NPO-Radio 1 en luisterde ter verstrooiing naar het verse nieuws uit het verre Nederland. Daarbij zag ik de plastic zak in de prullenbak druppelsgewijs verkleuren. Mijn zakdoekjes waren er rap doorheen gejast. Ja, dat wil wel. Toevallig was de avond ervoor mijn oog gevallen op een openstaande kast op de overloop waarin een grote hoeveelheid keukenrollen in gezinsverpakking. Ik ging er op af. En daar scharrelde ik, in die kast, in alle vroegte, in onderbroek, met die bloedneus, terwijl een Chinese jongedame me passeerde. Ze had de avond ervoor in het naastgelegen appartement haar intrek genomen. Zorgelijk vroeg ze wat er aan de hand was om zich vervolgens over mij te ontfermen. Olivia, zoals ze zich voordeed, schatte de situatie in. Wat te doen? Wie te bellen? Atilla was snel ter plekke. En daar stonden we, met ons drieën, een Hongaar, een Chinese en een Hollander. Het bloed verkoos zo langzamerhand ook de weg naar naar het andere neusgat. Van kwaad tot erger.
Atilla had contact genomen met Pérfy
Kóház Országos Traumatológiai Intézte. Een hele mondvol voor een klein
ziekenhuis. De ambulance was met enige spoed onze richting gesneld. Omdat ik
mijn neus niet zo maar zijn gang kon laten gaan hielp Olivia me bij het
aankleden: broek, hemd, overhemd, sokken en schoenen. Met een subtiele knik
naar mijn gulp gaf ze Atilla te kennen de vier knopen ervan te sluiten. Het
verliep allemaal als vanzelf.
Binnen de kortste keren stonden twee in fluorescerend rood
geüniformeerde mannen van de ambulancedienst in mijn kamer. Het protocol
vereist dat men eerst de bloeddruk van de patiënt opneemt. Deze bleek 170/90.
Extreem hoog. Dat mag duidelijk zijn. Een royaal uitgevallen tampon werd horizontaal
onder mijn neus aangebracht waarop de rit naar het ziekenhuis kon beginnen. Op
dat moment stopte het bloeden. Een wonderlijk verband. We liepen de
eenentachtig treden naar beneden. Van de volledige breedte van het trottoir had
de ziekenwagen bezit genomen. Een Ford Transit. Op de achterkant lezen we de wervende
tekst International Van of the Year 2007.
Een soort garantie voor veilig vervoer. Na elf jaar stelde die claim nog steeds gerust.
Wanneer we inzoomen op de rechter achterruit, dan zien we de contouren
van het hoofd van de patiënt met tampon. Atilla en ik werden vastgesnoerd op de bankjes naast de houten brancard. En daar gingen we.
De rit nam wat tijd, dwars door het hart van de enerverende stad. Gelet
de ernst van de medische situatie waarin de patiënt verkeerde sjeesde de
ambulance zonder alarm door het verkeer. Uiteindelijk arriveerden we bij Péterfy Kórház. Eenmaal in een dergelijke
omgeving ben je onmiddellijk een hulpbehoevend patiënt en je wordt dan ook als zodanig professioneel
bejegend. Vandaar die rolstoel die klaar stond om me vanuit de Ford naar de afdeling
die men mij had toebedacht te transporteren. De meneer die verantwoordelijk is
voor het duwen van rolstoelen trek je een lange, mooi gestreken witte broek aan
met bijpassende witte jas. Dan krijgt zijn functie meteen een medische. Ik zou
nog een uur of wat met de rolstoelman te maken krijgen. Wanneer ik zelf de
voetensteuntjes naar binnen of naar buiten wilde klappen om in of uit de
rolstoel te stappen schoot hij toe: voetensteuntjes, die behoren tot zijn werkzaamheden.
Nadat hij zich ervan had vergewist dat ik in goede handen was vertrok Atilla.
Andere zaken hadden zijn aandacht.
De afdeling waar ik op belandde zat in een verhuizing naar een
gebouw elders op het ziekenhuisterrein. Deze operatie was op een oor na gevild.
Mijn intake op de kamer van de specialist getuigde van een rommeligheid en
wanorde die een verhuizing als deze kennelijk met zich meebrengt.
Maar ruimte om mijn bloeddruk nog maar weer eens op te nemen was er
voldoende. Het gaf te denken: 167/108. Zorgelijke waarden! De verantwoordelijke
arts drukte me dan ook een bloeddrukverlagend pilletje tussen
de tanden. Bij gebrek aan enige kennis van een andere taal dan haar Hongaars demonstreerde ze me deze tussen de voortanden te vermorzelen. Het ging me
vlot af. Vervolgens nam ze drie bloedmonsters af die door het laboratorium van
het ziekenhuis zouden worden onderzocht. Daarnaast werd een ECG-scan afgenomen.
Het was allemaal in een vloek en een zucht gedaan. Een bezoek aan de
KNO-arts volgde. En daar was hij weer, de rolstoelman. Hij schoof me
routinematig in de vierwieler, de voetensteuntjes klapte hij naar beneden en hij leverde
me, via de rammelende en soms haperende lift, af bij de KNO-afdeling.
In een breedte van minstens vijftig
meter zag ik een blinde, witte wand van paneeldeuren, waarachter, om en om, een
loket voor de specifieke intake en rechts daarvan de toegang tot de behandelkamer ervan. De rolstoelman wendde zich tot het Fül-,Orr-, Gégészet-loket, KNO letterlijk vertaald. Een dame schoof het luikje open om hem -feitelijk mij- te woord te
staan.
Ik kon meteen naar binnen.
Het was een warme dag. Kondá, de
jonge KNO-arts liep er zomers bij, evenals zijn assistente. Het weer gaf
daartoe immers aanleiding. Mijn summier dossier had hij bekeken. Alvorens tot enig
handelen over te gaan vroeg hij of ik cash
bij me had. Nee, dat had ik niet, maar wel drie creditcards en de Internationale Zorgpas. Desondanks deelde hij me
nadrukkelijk mee dat er op het ziekenhuisterrein een geldautomaat
aanwezig was. Onmiddellijk gingen mijn gedachten naar de praktijk van de parallelle economie van vóór 1989. Maar ach, al snel stapte Kondá van dit financieel gedoe af. Met onwillige honden is het kwaad kersen eten zal hij gedacht
hebben. Hij dirigeerde me de behandelstoel in, haalde zijn neus even op over de
volle lengte van zijn rechterarm en liet zich vervolgens een wit mondkapje en
een groene operatieschort door zijn assistente aanbrengen. Met een loupebril op
zijn hoofd poetste hij zorgvuldig mijn neus schoon om daarna vast te stellen geen
verklaring te hebben voor die acute bloedneus. Hij ontdeed zich van zijn
beroepsmatige attributen, zette zich achter zijn bureau waar de assistente hem
een document voor schoof dat ze onderaan, met een ferme klap daarop, stempelde.
Geroutineerd bracht hij zijn signatuur er op aan. Vervolgens een ander exemplaar. Ook deze verdiende Kondá’s krabbel.
Daarmee zat mijn bezoek aan de KNO-afdeling er op.De rolstoelman nam de
regie weer over. Terug naar mijn afdeling. Wachten op de
resultaten van het bloedonderzoek.
De verhuizing had inmiddels zijn volle vaart genomen. Van de toiletten
hadden de handdoeken, zeep en wc-papier hun nieuwe bestemming al gevonden, terwijl
een verwarde patiënt, slechts gekleed in pyjamajas en volle luier, mij
passeerde. Een ontluisterend tafereel. Een andere patiënt werd aan de overkant
van mijn tafel door verwanten verwend met een tros witte druiven en een
hoognodige scheerbeurt. Een elektrisch apparaat deed het voorwerk. Voor de
finesse had men drie gebruikte mesjes meegenomen. Deze werden zorgvuldig
geïnspecteerd op de juiste scherpte. Dit soort waarnemingen doe je wanneer wachten en
verveling slechts resteren. Verveling moet je doden.
Een passerende arts klampte ik vast met de vraag hoe lang de uitslag van
het bloedonderzoek nog op zich zou kunnen laten wachten. We waren immers al een
uur of vier verder. Mijn dagelijkse hygiënische routine na het opstaan was die
ochtend er vanzelfsprekend bij ingeschoten, evenals het ontbijt. Ze nam kennis
van deze mededelingen. Al gauw stond er een plastic karaf met gezoete, slappe thee
voor me, evenals een bakseltje plus waterige soep waarin blokjes wortel en kool beeld- maar niet smaakbepalend waren.
Maar dan. Ineens waren ze daar, rond half drie, de uitslagen van het laboratorium.
Alle deugden. Geen enkele aanleiding tot verdere zorg. Met dit gegeven kon ik Pérfy Kóház onmiddellijk verlaten. Het
zojuist voorgeschotelde eten liet ik graag voor wat het was.
Uiteindelijk kwam er geen enkele betaling aan te pas. Optimale gezondheidszorg
in de beste socialistische traditie. Ik dankte het medisch team, vooral de rolstoelman, voor de aandacht die men aan mij op deze idiote dag had besteed.
Al gauw werd het avond, maar de dag, die was nog lang niet voorbij.
Al gauw werd het avond, maar de dag, die was nog lang niet voorbij.