In de intercity van Amsterdam Zuid naar Groningen Hoofdstation koos
ik voor de voorste wagon. Een mooie, rustige plek. Een stiltecoupé. De
machinist zal ongeveer een meter of drie achter mijn rug zijn werk hebben
gedaan. Het ging hem goed af.
Het beroep 'machinist' roept associaties op met dampende
dieselmotoren, rookpluimen als volle wolken, schelle fluiten en sterke, stoere mannen
met op het hoofd een pet die gezag afdwingt. In Zuid-Frankrijk ontmoette ik een
jaar of wat geleden een dame op een naturistencamping. Ze bleek machinist bij
de NS. Dat zag je niet aan haar af, maar daarmee vervloog wel geschetste associatie.
En daar was hij, de conducteur, een blonde
dertiger, strak gekapt, beide mouwen opgestroopt. Zijn rechterarm etaleerde een
sierlijke armband. Al gauw bleek het een tattoo. Maar het sieraad werd er niet
minder van.
'En dan ben
ik de laatste’, opperde ik hem bij het overhandigen van mijn
vervoersbewijs. 'Maar niet de minste.' meende
hij te constateren. En daarmee sloot hij zijn controleronde af.
Waarachtige beleefdheid, associatief en professioneel.
In slechts vier woorden wist de vakman zijn charme te verpakken.