De ferme letters op de klep van de messing brievenbus
verraden dat in het statige pand ooit een verzekeringskantoor gevestigd is
geweest: NED.LLOYD. Eind jaren tachtig werd het een stijlvol café: Montparnasse.
De rood pluche bankjes aan het raam,
de geslepen spiegels, de weelderige kroonluchters, de kleurrijke Franse
neonreclames, de zwart-wit fotoportretten van de naoorlogse Franse presidenten
De Gaulle, Pompidou, Giscard d'Estaing, Mitterand en Chirac én de roombotercroissants,
deze droegen alle bij aan de Franse nonchalance van dit café. De in zwart-wit
gestoken garçons maakten het plaatje
compleet: Parijs, Montparnasse. Groningen,
Grote Markt.
Rechts op de oude ansicht zien we Montparnasse. Maar niet echt: de voorzijde heeft midden twintigste eeuw
plaatsgemaakt voor een klokgevel.

In 1993 ontspoorde een en ander. Iets ging volstrekt mis. Het
interieur maakte plaats voor wat anders. Ik citeer het Nieuwsblad van het Noorden van 11 januari 1993: ‘In verband met de nieuwe naam worden interieur
en uitstraling van Montparnasse aangepast.’ Dat hebben we geweten! Als gast
leverde je wat in, maar goed: het café behield toch haar charme. Jaren later
kreeg het interieur een volgende dreun te verwerken: de spiegels werden vervangen
door kinderachtige panelen van een zondagsschilder en de tafels, stoelen en bankjes
werden vervangen door exemplaren waarbij de onderlinge verhoudingen zodanig zoek
waren dat deze je het kinderlijk gevoel gaven tussen servet en tafellaken te
zitten. Onhandig allemaal. Maar alweer: de bediening en de koffie bleven van
opperste kwaliteit. En daar was het uiteindelijk om te doen.
Het café was de plek waar ik jarenlang iedere woensdagmorgen bij
een petit crème het Nieuwsblad van
het Noorden doorbladerde. En op de zaterdagmorgen dronken mijn geliefde en
ik er onze koffie. Vaak schoven onze dochters er ook nog even voor de
gezelligheid bij aan. Een traditie die we koesterden. Ja, met het personeel
konden we zo langzamerhand lezen en schrijven. Bij het afrekenen liet ik het
altijd graag een waarderend extraatje achter.

Een zaterdagmorgen, december vorig jaar. Rond het middaguur zouden
mijn geliefde en ik er elkaar treffen. Via de Gelkingestraat liep ik naar de
Grote Markt. Op het trottoir aan de overkant schuifelde een mij bekende man,
een type dat je liever uit de weg gaat. Laat ik hem Adri noemen. Een naam die
hem past.Roofdieren hebben je eerder in de gaten dan jij het
roofdier. Adri riep me uitbundig. Kennelijk meende hij mij beter te vriend te
zijn dan ik hem. Van mijn stellige voornemen hem te negeren kwam niets
terecht. Dat zal duidelijk zijn. Gepaste beleefdheid dwong me met hem mee op te
lopen, daarbij wat onbeduidende weetjes uitwisselend. Maar gelukkig diende al gauw de
Grote Markt zich aan. Adri gaf ik te kennen dat ik naar links ging en wel naar
het café om de hoek waar ik een afspraak had. Deze mededeling weerhield hem er allerminst van in mijn kielzog het café binnen te gaan. Ik nam plaats aan de
leestafel. Adri eveneens.
En daar was de ober: ‘Waar kan ik u mee van dienst zijn?’ Een ter zake doende vraag. ‘Ik wacht op mijn gezelschap,’ antwoordde ik, daarmee nadrukkelijk aangevend dat
Adri niet mijn gezelschap was.Hij bestelde een glaasje verse jus d’orange. 'Zou u er ook nog een uitgeperste citroen aan willen toevoegen?’ verzocht hij
de ober. Zuinig deelde deze hem mee dat hij met een schijfje citroen plus stampertje
zou kunnen volstaan. Met dit compromis ging Adri met zichtbaar ongenoegen
akkoord.
Het duurde niet lang of mijn dame kwam binnen, niet zonder
de Schwung die haar charmeert. Adri sloeg zijn sapje achterover en verliet ras het
pand. Dat was het moment om onze koffie te bestellen.
De koffiemachine werd die zaterdag bediend door een medewerker die doorgaans op een plezierige en attente wijze in de bediening loopt. Maar goed. Vandaag barista.
Toen het moment daar was om te vertrekken, wendde ik me tot hem. ‘Ik kom even onze koffies pinnen. En doe je er even vijftig
cent bij op?’
‘En die jus?’ vroeg hij retorisch, waarbij zijn gefronste wenkbrauwen
die vraag nog klemmender maakte dan dat deze al was door de wijze waarop hij me
deze had voorgelegd.
‘Nee, die jus bestelde die meneer die bij mij aan de leestafel
ging zitten,' verduidelijkte ik.
‘Maar jij kent hem toch. Je sprak immers met hem’, stelde hij. ‘Ja, die man is me bekend, maar hij is geen bekende van me.’
‘Je kent hem. Dus dan staat die jus op jouw rekening.’
Het was een onnavolgbare redenering die aan alle kanten rammelt. Verbluft en uit
het veld geslagen nam ik uiteindelijk die verse jus op de koop toe.
Wandelend naar boekhandel Van de Velde, later die middag, passeerde
ik het café.
‘Verdomme’, dacht ik. Misschien dacht ik wel meer dan
dat. Ik ging er naar binnen. Dezelfde jongeman bediende nog steeds vlot en behendig de
koffiemachine. Hij had het er maar druk mee: de bestelbonnetjes ratelden onophoudelijk
uit zijn printertje. Desondanks waagde ik het er op en sprak hem aan: ‘De wijze waarop je
me vanmorgen min of meer dwong een glaasje jus te betalen voor een mij vaag iemand vond ik
onbehoorlijk, ongepast en beledigend.' Met een royaal gebaar dat strekte over
de gehele inhoud van het volle café stelde hij dat een ieder hier aanwezig die deze
kwestie zou worden voorgelegd met zijn handelwijze zou hebben ingestemd. Ik vond het een aanmatigende, zelfs idiote veronderstelling.
‘Ik kom hier negenentwintig jaar. In al die jaren is me nog nooit
een kop koffie aangeboden. Daar heb ik nog nooit om verlegen gezeten, maar zeker niet om een rekening van een ander voorgeschoteld te krijgen. Dat is andere koek. Dan houdt het op.
Jullie zien me hier nooit meer terug. Salut.‘
Deze handel en wandel getuigen van een zakelijkheid
waarmee men waardering en respect voor de vaste gasten, maar zeker de eigen reputatie, allerminst Hooghoudt.