dinsdag 1 september 2020

Flayosc

 

We verbleven enkele dagen in Flayosc. Vrienden die er wonen hadden ons uitgenodigd. Dan zit je in departement Var, vlakbij de mondaine kust van Saint-Tropez en Sainte-Maxime. Die zondagmorgen liepen we al vroeg het dorp in. Het mediterrane leven is zoals het spreekwoordelijke God in Frankrijk. Het verklaart dan ook het hoge toeristische gehalte aldaar. Voor de bewoners is het niet meer dan verplichte dagelijkse kost. De charme zit in de chaleur, in de geur en in de loomheid die het leven daar zo eigen is. 

Obers lopen met zware bladen van en naar de volle terrassen onder die eeuwenoude platanen, de boulangier doet met warme croissants en ovenverse baguettes zijn goede eer aan en de tabac verkoopt naast de obligate rookwaren, toeristische prullaria en het regionale dagblad.

Meer dan dertig jaar verzamel ik ansichtkaarten van de plekken die ik bezoek. Deze schuif ik zonder notitie strikt chronologisch in insteekalbumpjes. Ansichtkaarten verbeelden vaak beter de plek die je bezocht dan dat je eigen foto's dat doen. Dus stapte ik in Flayosc de tabac binnen. De kaartencarrousel had nauwelijks iets te bieden: slechts een staande foto van Eglise Saint Laurent, de kerk die het beeld van het dorp alom bepaalt. Dan is de keus gauw gemaakt. Ik liep er mee naar de kassa. Van achter een plastic coronascherm blafte een bullebak me ‘Trois euro’s’ toe. Omdat dit soort kaarten over het algemeen rond vijftig cent kosten liet ik deze voor wat die was en herhaalde stomverbaasd en retorisch: ‘Trois euros?!’

Na een korte wandeling door de nauwe straatjes passeerde ik deze tabac alweer. Je kunt er kennelijk niet omheen. En daar stond hij, de bullebak met zijn sterke, gespierde armen over elkaar, leunend tegen de deuropening van de tabac. Ja, we herkenden elkaar onmiddellijk en gunden ons om uiteenlopende reden slechts een vijandige blik.

De volgende dag passeerde ik na een petit crème in Café Du Midi alweer de tabac. Zoals gezegd: je kunt er niet omheen. Daar stond tot mijn verrassing een blonde jongedame achter de balie. Ik schoof haar de ansichtkaart met de dominante toren toe met daarbij de vraag wat deze me zou gaan kosten. Dat wist ze niet. Een wat kalende collega met zwart ringbaardje raadpleegde ze. ‘Cinquante centimes’, antwoordde hij met een vriendelijke toon waar een vanzelfsprekendheid uit sprak. Ik schoof haar een muntje van vijftig cent toe. Het ringbaardje informeerde ik terloops dat mij de dag er vóór drie euro voor diezelfde kaart werd gevraagd. 


Belangstellend vroeg hij naar het moment waarop. Ik wist het me natuurlijk maar al te goed te herinneren. Hij nam er goede nota van.