Onlangs bezocht ik het door Mels Crouwel uitgebreide Stedelijk
Museum in Amsterdam. Een verbouwing die technisch en financieel jarenlang
heel wat voeten in de aarde met zich mee heeft gebracht.
De treinreis vanaf Groningen spoorde via de recent geopende Hanzelijn. Van Lelystad tot Almere
passeer je een omvangrijk, kaal gevreten ruige grasvlakte waar de meeste bomen
horizontaal liggen. Exemplaren die er nog bij staan zoals het eigenlijk hoort wachten
hetzelfde lot: we passeren rechts de Oostvaardersplassen, een Hollandse savanne, een wildernis waar niet de
beleidsmakers, maar de natuur het voor het zeggen heeft. Geïsoleerd zie je
grazende kuddes van de meest uiteenlopende soort hoefdieren. Het gaat elkaar
allemaal uit de weg. Het heeft daartoe zijn redenen.
Hoe dan ook, verrassend en indrukwekkend.
Deze kwalificaties passen ook de uitbreiding van het Stedelijk. Deze kreeg inmiddels de rake
bijnaam badkuip toebedeeld.
Hoe anders?
Eenmaal binnen werd ik gelokt door wat de talrijke zalen van
het oude gedeelte etaleerden. Naast een uitputtend overzicht van Kelley toonde het Stedelijk veel werk
uit eigen collectie. Dat moest maar weer eens. Een en ander heb je immers niet
voor niets in depot.
Het betrof onder meer The
Beanary van Edward Kienholz dat uit de mottenballen is gehaald en helder en fris is opgepoetst. Belangstellenden
werden een voor een, stuk voor stuk, een kort verblijf in het café
gegund. Zo vaak ik The Beanery in decennia bezocht, zo achteloos werd men er altijd zonder enige restrictie toegelaten. Tijd maakt kunst groter dan dat het al was. Na al die jaren koestert Het Stedelijk dit bijzonder bezit dan ook.
Eén schilderij hield mijn aandacht wat langer vast dan dat
dit mij gemiddeld doet. Het was een groot, wit beschilderd doek van circa 3 bij 3 meter, dat in zijn geheel wegviel tegen de witte wand waaraan deze was opgehangen.
De zwarte lijst attendeerde me op de aanwezigheid ervan. Een subtiel detail is
het vrijwel onzichtbare lichtblauwe kader van de binnenlijst.
Ik fotografeerde het en passant vanuit de losse pols met mijn Samsung. Dat verklaart misschien dat de hoeken ogenschijnlijk niet haaks op elkaar aansluiten dan dat deze in werkelijkheid wel degelijk doen.
Het is in 1963 geschilderd door de Amerikaan Jo Baer, een pionier in de conceptual art. De titel van het werk, Korean Painting, ontging me volstrekt.
Dat laat zich raden.
Voor deze nietszeggende beeldtaal zou, in Koreaanse traditie, een titel als De Grote Leegte de spijker meer op zijn kop geslagen hebben.
Voor deze nietszeggende beeldtaal zou, in Koreaanse traditie, een titel als De Grote Leegte de spijker meer op zijn kop geslagen hebben.